
Na de kroningsceremonie van koningin Isolde keerde Thylaris terug naar zijn vertrekken in de citadel van Opal, in de hoop daar zijn echtgenote, koningin Jade, te vinden.

Maar Thylaris was niet in de stemming voor wat zij in haar gedachten had. Hij wilde nu eindelijk wel eens het verhaal van Opal kennen, dat ze hem ondertussen al zo vaak beloofd had.

Dus begon Jade haar verhaal. Een verhaal dat begon met de slechterik, want wat is een goed verhaal zonder slechterik.

Duizenden jaren geleden was er een zekere Astaroth. Niemand wist waar hij vandaan kwam en of er nog anderen zoals hem waren. Eén ding was zeker, Astaroth was veel ouder dan wie dan ook in Opal.

En dit gold ook voor zijn tweelingzoons: Skar en Skra. Op zichzelf waren ze niets waard, maar samen waren ze het pure kwaad.

Astaroth was de magiër, hogepriester en raadgever van de koning. En zijn lijfarts.

Jade zette haar verhaal verder zoals moeders het gedurende eeuwen aan hun kinderen hadden verteld. Op een zekere dag kwam prins Drákon met zijn vier broeders terug van een missie.

Je kon aan hun houding en gezichten zien dat de missie niet verlopen was zoals zijzelf en hun vader wensten. Ze stapten kordaat het paleis binnen, op weg naar de troonzaal.

Daar zat echter niet de koning, maar Astaroth op de troon. Met een krakende piepstem ontving hij de broers. "Mijne heren, welkom thuis. Alles goed verlopen?" vroeg hij met een nauwelijks verholen gemene lach.

"De koning is op jacht, en ik denk niet dat hij voor de nacht valt nog terug is. Hopelijk is er niets erg gebeurd. Jullie kunnen natuurlijk ook met mij bespreken wat jullie te zeggen hebben." Waarop de broers zich omdraaiden en de troonzaal verlieten.

Astaroth bleef nog even zitten, maar liet vervolgens de troon leeg achter..."Voorlopig nog...nog even."