Enkele maanden later, in Zilverbeek, kwam een kleine roeiboot terug van een dagenlange verkenningsmissie. Daarbij vaarden de inzittenden eerst door de wijk van de werkende elfen...
...om vervolgens door de wijken van de adel te varen....
....tot ze diep in het woud bij de koninklijke vertrekken aankwamen.
Aermir, wat zoveel betekende als Licht van de Zwerver, droeg zijn partner op om de koningin op de hoogte te brengen van wat ze ontdekt hadden, terwijl hij een team ging samenstellen.
Toen Aerdil, ofte Lied van de Wind, bij koningin Isolde aankwam, zetten zich beiden op het terras op een bank in het etherische zonlicht.
En toen begon Aerdil te vertellen over de ruïnes van een oude beschaving die zij en Aermir ontdekt hadden.
Hoe de grootse muren en poorten van een grote stad getuigden waar duizenden mensen gewoond moeten hebben, en hoe deze nu een toevlucht waren voor de kleine en middelgrote wezens van het woud.
De lanen leken eindeloos en leidden allen naar één centraal punt.
Een reeks van mogelijke wachttorens die de toegang tot een klein gebouw bewaakten.
Iets wat een kleine tempel leek, maar waar zij en Aermir geen toegang toe kregen. De kleine deur bleef potdicht, bewaakt door een gloeiend licht, dat alleen maar intenser werd bij hun verwoede pogingen.