
Bij het vallen van de nacht, terwijl iedereen in het kasteel sliep, besteeg Asteroth zijn paard. Op weg naar de hoogvlakte die bijna niemand kende, omwille van zijn steile randen. Op weg naar een man die hem verwachtte.

Een warlord, die verschillende mijnen bezat met onuitputbare reserves aan edelstenen. Een man die zichzelf graag koning noemde. En geen scrupules kende. Hij was de eigenaar van duizenden slaven, en bezat een groot leger van minotaurs en andere beestmensen. Zijn naam was Asterion.

Diezelfde avond was er in één van de mijnen een aardverschuiving geweest.

Tientallen mannen zatten als ratten in de val.

En ze probeerden alles om weg te geraken.

Tot en met het gebruik van het kostbare dynamiet. Het duurde uren voor ze naar buiten konden.

En daar stonden de slavenmeesters hen op te wachten. Zij die dynamiet gebruikt hadden, werden extra geboeid, en apart afgevoerd. Hun lot was erg onzeker.

De anderen werden afgevoerd, opgesplitst in twee groepen, naar de steengroeven, met nog zwaardere werkomstandigheden. Asterion hield niet van onruststokers, ook al lag het gebeurde niet aan hen.

De mannen werden op deze wijze monddood gemaakt, berustend in hun harde leven, en een vroegtijdige dood.

Het belangrijkste van die dag, de opbrengst, werd door andere minotaurs naar buiten gerold. De kost werd als verwaarloosbaar beschouwd.